Vieze Phil I 18 I Het (niet) weten

Het belooft de warmste dag van dit seizoen te worden. Op een dag als vandaag hangen we het liefst landerig onder een boom, maar nu fietsen we eerst naar de supermarkt voor slasaus. In het gangpad van de mayonaise, curry en andere smaaktoevoegingen, -versterkers en specerijen loopt een man met een muilkorf. Het is een soort Wus, maar dan iets slanker en een halve kop groter. Daarna gaan we naar de Action voor de laatste benodigdheden. Een tweepersoons luchtbed, een gasbrandertje en een zwembroek. We gaan maar een nachtje, maar dan zijn we er toch even uit. Niet dat dat per se moet, maar dit jaar is dit waarschijnlijk onze enige vakantie.

Thuis liggen het boekje ‘Fietsroutes (ook weer terug!)’ en een flyer voor saxofoonles op tafel. We bakken friet. We zetten de frituurpan op het balkon. Daarna lopen we naar onze fietsen. Ik met een Perzisch tapijt onder mijn arm en jij met de hapjes, de tent, een schoon luchtbed en een tas met het gasbrandertje en schone onderbroeken en sokken enzo.

Als we fietsen denk ik nergens aan. Er zijn veel bloemen onderweg. Ook boterbloemen, maar we stoppen niet. (Boterbloemen zijn mijn lievelingsbloemen.)

Meestal fiets jij voor mij en ik soms aan de buitenkant.

Bij de camping aangekomen leg ik het Perzische tapijt onder een boom. We gaan erop liggen, de rest van de spullen om ons heen. (Geen boterbloemen.)

‘Zag je die man?’ vraag ik.

Je kijkt om je heen.

‘Je bedoelt ‘Wus’?’

Ineens rollen we van het tapijt omdat we heel erg hard moeten lachen om ‘Wus’. We rollen zelfs zo het blubberige zwembad in. Half expres. En met kleren en al. En klampen ons even aan elkaar vast totdat we bijna zinken.

Als we uit het water klimmen en weglopen draai ik me nog even om. Het water is weer kalm.

Daarna gaan we naar een hotel in een naburig dorp want het luchtbed is lek en we hebben de tent vergeten achterin de auto ik bedoel achterop de fiets te gooien ik bedoel te binden. In de hotelkamer drapeer jij een sok over de rookmelder.

Even later zitten we buiten. Het is nog steeds loeiheet. Ik zit in mijn prinsessenjurk, de jurk met tule. Veel te heet. Thuis ligt een flyer voor saxofoonles op tafel. Ik wil mijn bikini aan. Of is dat raar, zo ’s avonds?

Ik weet het niet.

O ja: Ik wil stoppen met roken. Dan kan ik op saxofoonles.

O ja: Ik wil op saxofoonles. Dan kan ik stoppen met roken.

In de hotelbar spelen we galgje op de achterkant van een bierviltje.

‘Een bestelling voor tafel negen!’ roept een stem uit de keuken.

‘Darf ich einen Rotwein?’ vraagt de man aan het tafeltje naast ons.

Ik moet plassen. Ik kijk naar de blubber op mijn buik.

Als ik terugkom van de wc lach jij volgens mij, maar je zegt niks. Ik heb mijn bikini aan.

‘Binnenpretje?’ vraag ik.

Zonder woorden denk ik te weten wat jij denkt.

‘Fijne dagen!’ roept de barman. Wat een opmerking.

Dan gaan we weer naar huis. We fietsen door de nacht. Ik met mijn tulen jurk op de fiets en jij met je korte broek.

Behalve ‘Je bedoelt ’Wus’?’ heb je overigens vrij weinig gezegd vandaag. Communicatie is  ook niet mijn sterkste punt.

//

Het is een hele tijd later, denk aan weken, maanden. Ik denk dat we gewoon niet goed zijn opgevoed of: we zijn niet goed snik, want we staan weer te kletsen, terwijl ik frunnik aan mijn nieuwe haar. Mijn haar is bijna net zo licht als de lucht. Ik heb dan ook nieuwe conditioner. Jij draait je rug naar me toe onder de brug bij de gracht. Je staat helemaal beneden bij het water. Ik hoef niet lang te kijken. Ik zie aan je lichaamshouding dat je plast. In een boogje. Daarna klauter je weer mijn kant op en even kijken we naar bootjes van onbekenden waarin we kunnen zitten.

‘Hoe erg verliefd was je nou op mij?’ vraag je. 

‘Ehm…’ Wat een vraag! Ik zeg dat ik het niet weet. ‘Nou ja, wel een beetje… Eigenlijk.’

‘Wat doe je nu?’

Ik zeg dat ik urbanistische groepsprocessen begeleid. ‘Ik ben nu een soort van Wus, maar dan anders.’

‘Mandy lijkt tegenwoordig soms een beetje op Janis Joplin, hè?’

’Ja.’

’Ze heeft ook wel eens een Janis Joplin-T-shirt aan.’

De bootjes zijn allemaal te ver weg of te overdekt. We blijven staan bij de papierbak aan de kade, ik rook een sigaret en zeg:

‘Ik gooide ooit samen met Wus een liefdesbrief door je voordeur. Wus moest heel lang zoeken, tot hij je brievenbus gevonden had. Ik denk wel tien minuten. Voordat we naar je huis reden gaf ik hem een heel groot hart op een briefje, dat ik ooit speciaal voor jou had getekend. Daar schreef hij wat onder. Maar ik mocht niet weten wat. Het was een geheime boodschap. Hij vouwde het briefje in een vierkant en we reden naar je huis. Daar aangekomen stapte hij uit en liep naar je deur. Minutenlang zocht hij naar je brievenbus. Toen hij die eindelijk gevonden had, was hij blij en opgulucht tuguli, k. (Toen hij eenmaal trug naar de auto liep)(en hut briefje door du brievunbus had gegooid).’

Ik haper een beetje, wacht op een reactie, die niet zal komen, want ik stel geen vraag, en ik zeg dan nog maar een keer dat ik urbanistische groepsprocessen begeleid, nu wacht ik op een vraag.

‘Je hebt m’n geheimen doorgeknipt.’

Ik zeg dat ik je niet begrijp.

‘Neem waar en denk. Maar zeker niet te veel, anders vergeet je het geheel… Tegenstrijdige kennis maakt macht. Maar dat is de pracht van je onwetendheid. Daar had je niet aan gedacht hè, meid?’

Voor mijn verjaardag kreeg ik de kleinste boeddha die ik ooit had gezien. Het is de boeddha van de communicatie, die hoort bij mijn geboortedag. De gever heb ik sinds die verjaardag niet meer gezien en wat Wus onder mijn verliefderige meisjeshart schreef, daar, in mijn vensterbank, jaren geleden en nog voor dit hele verhaal begon, is mij ook nog steeds een raadsel.

Zonder verder nog iets te zeggen pakken we onze fietsen en fietsen een stukje op. Dan ga jij rechtdoor en sla ik af en even, even kijken we elkaar heel erg lang, ja, we kijken elkaar heeel erg lang en betekenisvol aan. Voorbijgangers glimlachen. En dan sla ik dus af.

///

Het is nog steeds warm voor de tijd van het jaar. Boterbloemen zijn er niet meer. Ik wil: contact. In mijn hoofd zit namelijk een radar los. Normaal gesproken hoor ik daar niks vandaan komen, maar sinds deze dag is alles anders. Ik hoor een soort monotoon gezoem uit mijn bovenkamer komen. Best raar. Het overstemt het geluid van de banden van mijn nieuwe tweedehands racefiets op het wegdek. Zoef zoef. Het geluid in mijn bovenkamer is een van de redenen dat ik behoefte heb aan menselijk contact.

Dan scheurt Wus in een klein zwart autootje voorbij.

‘Heeej!’ schreeuw ik.

Ik wil dat hij stopt. Gelukkig hangt ie met een arm uit z’n raampje te roken en hij stopt. Ik hoor ‘Our Darkness’ van Anne Clark. Hij parkeert behendig onder een boom en gooit zijn portier open, begint binnensmonds te mopperen, stapt uit, tilt mij op (ik ga blijkbaar niet snel genoeg, blijf ook letterlijk met mijn hakken in de zanderige grond steken) en kwakt mij op de achterbank. Wus heeft een spatscherm op zijn gezicht waar snot aan druipt. Ik zie de klodder bungelen via het achteruitkijkspiegeltje. Ik zeg er niks van, want ik peuter zelf de laatste tijd ook wel eens in mijn neus. Hij trekt hard op. Ik lig nu op de achterbank en voel me mwa. Mijn fiets blijft daar achter, slotloos. Wus begint te kletsen, maar ik heb m’n hoofd er nog niet bij. Ik lig in foetushouding geklemd, zodat ik niet van de bank afrol in de bochten, mijn zanderige voeten zo, dat ik de bekleding niet raak. Even later komt de auto schokkend tot stilstand. Er is iets mis met de auto. Hij weet wat. Hij heeft ook een nieuw T-shirt aan. Op het T-shirt staat in rode letters ‘No Dope No Hope’.

‘Zelf gemaakt,’ zegt hij trots terwijl hij iets onder de motorkap aandraait, ‘bij de Print & Puik’.

‘Dat laatste vind ik ‘hm’, dat eerste wel leuk,’ zeg ik.

De Print & Puik is een printshop voor mensen met een ‘rugzakje’, oftewel mensen die niet helemaal ‘normaal’ zijn, lees: niet geaccepteerd zijn. Lopen we niet allemaal met onze geschiedenissen onder onze armen rond? De Print & Puik is volgens mij eigenlijk best wel een achterhaalde en achterlijke instelling, waar echte mensen juist geestdood gemaakt worden door geestdodende middelen en geesten met beperkte inzichten.

‘Ik ben tegenwoordig een jonge vrouw met een mening. Dat is tegenwoordig heel belangrijk, net als het besef dat we met z’n allen in sommige opzichten best wel naïef en megalomaan tegelijk zijn geweest. Zeker, ik ben voor de boekdrukkunst en ik hou van lezen, heb alleen nu geen zin om alleen thuis te zitten, want dan kan ik mijn mening niet ventileren. Eigenlijk wil ik de laatste tijd altijd heel graag mijn mening kunnen ventileren, als ik die heb.’

Wus kijkt lang naar mijn gefronste voorhoofd. Sinds ik de laatste tijd veel 0%-witbiertjes drink schijn ik nog maar één fronsje te hebben bij het denken.

‘Okee,’ zegt hij, ‘Ik ben ook een man met een mening. We gaan naar jou.’

In de hele stad heerst woningnood en niemand doet er wat aan. De auto begint weer te pruttelen. Wus krijgt ‘m aan de praat en gooit de tang waarmee hij iets deed op de bijrijdersstoel. Ik heb nu woningsnood en wil ook daarom Wus mee.

We zitten op de bank. In de kamer hangt de geur van mandarijntjes. De bijna kale takken zwiepen tegen het raam. Wus zit links en ik rechts, afhankelijk van hoe je het bekijkt. Een fotograaf begrijpt mijn invalshoek misschien. Mijn bank is groot genoeg. Wus vloekt nu buitensmonds allerlei zelfverzonnen woorden en even later ook ‘allememaggies’ en ‘verdraaid’ en ‘aha’. Hij zit duidelijk in zijn eigen wereld. We voelen elkaar soms heel goed aan, maar nu begrijp ik echt niet waar dit over gaat. Als hij even later ligt te slapen op mijn bank, pak ik tamelijk impulsief mijn jas, loop naar mijn fiets, die er nog ligt, en rijd de straat uit richting Mandy.

Mandy doet open in een roze badjas. Ik heb net zo’n badjas, maar dan in het blauw. Via de gang komen we luchtkussend in haar woonkamer terecht. In het voorbijgaan spot ik snel haar jassencollectie aan de kapstok. Ik hoop echt dat ik er een mag als zij er een over heeft, alhoewel…

In de kamer ligt een houten vloer. Mandy loopt kousenvoetend voor mij uit en gaat in kleermakerszit op de bank zitten. Op haar badjas zit een kleine inktvlek. Op die van mij zit een grote inktvlek. Dat komt door een vervelende bijkomstigheid tijdens het ruzie maken. Namelijk allebei aan dezelfde schrijven of voor dezelfde tekenen met oostindische inkt…

Ik zit aan tafel met mijn hoofd op mijn handen, die ik vroom in elkaar gestrengeld houd. Het ruikt hier trouwens naar rozen (een boudoir). Mandy draagt onder haar badjas een nachtjapon met een kraagje. Zo alles bij elkaar ziet ze er een beetje uit als een bonbon. Ik weet ineens niet waarvoor ik hier kom en wat ik hier doe. Je zult het misschien vreemd vinden, maar ik ben hier nog nooooit geweest. De sfeer is zo anders dan ik me eerder voorstelde, dat ik eigenlijk ook niet meer weet wat ik nog moet zeggen.