Vieze Phil | 11 | Een beschilderd konijn

Ik loop door de stad. In de meeste huizen brandt inmiddels geen licht meer. Het is nog steeds vrij benauwd. Ik heb het gevoel dat ik mijn wilde haren aan het verliezen ben. Ik ben een volwassen vrouw en ik ben al een! Ik loop langs een metrostation. Daar zit een man op een bankje. De man wacht op de laatste metro, die al weg is. Ineens begint het me toch een partij te onweren. De man kijkt mij stralend aan en dankt de weergoden met opgeheven armen. Grote lichtflitsen verlichten de lucht. Gelukkig zit de man droog onder een afdak. Ik sta twee meter van hem af en kijk ook naar de lucht. De regen klettert op het afdak en langs ons heen. Wanneer de ergste stortbui voorbij is vervolg ik mijn weg. De man loopt naast mij. Eerst over een stuk braakliggend terrein, dan weer de binnenstad in. Langs de visboer die buiten met gesloten luiken bakken ijswater staat leeg te kieperen. Ik glij bijna uit over iets glibberigs (een stuk staart?) en slaak een korte gil. Dan maar even zitten op een bankje.

Ik kijk naar de man naast me. Hij komt me ergens bekend voor, maar ik weet niet meer waarvan. Een kruising tussen een vriend en een achterneef, ofzo.

‘Hoe heet je?’ vraag ik.

De man zegt niets.

Ik schud water en aangekoekt zand uit mijn sokken en schoenen, dan lopen we verder, langs een soort spookhuis dat ik nooit eerder heb gezien. Zelfs de sponningen zijn uit de ramen, zo’n bouwval is het. Ernaast staat een oude caravan. Ik kijk door het raam naar binnen. Daar is het donker. Op de tafel bij het raam staat een beschilderd konijn. We lopen verder. Mijn ene voet gaat gewoon voor de andere, als vanzelf. Ik kan nog uren lopen. Ik ben van elastiek. Bij de brug sta ik even stil en kijk naar de leuningen. De man kijkt naar het water. Terwijl ik om me heen kijk denk ik vrij weinig. Dan zie ik ineens een gedaante in een blauw pak een steeg in schieten. Ik loop er snel achteraan. De manspersoon die daar met gehaaste tred de bocht om liep leek op Wus, althans, zijn tred. Ik loop er achteraan maar zie hem niet meer. Dan maar terug. Bij ‘De groene toeter’ staat een deur open. Ik loop er naar binnen maar dat mag niet van de man.

Ik draai me om en sta dan oog in oog met iemand in een vogelpak in de etalage. Ik schrik me rot, draai me weer om en ren dan hard weg. De man rent achter mij aan.

‘Halt!’ roept hij.

Ik sta stil.

‘Halt?’ vraag ik.

‘Zeg wie ben jij eigenlijk?’

‘Wus.’

Ik kijk de man diep in zijn ogen.

‘Wus,’ zegt de man zacht.