Vieze Phil deel 2 | 1 | De naamsverandering

Ik pak mijn boek en graai een jelly bean uit de kiloverpakking, al een maand ben ik nu op bladzijde 34 van het Handboek Spiegelogie, verder kom ik steeds niet. En steeds neem ik dat boek toch maar weer mee naar het park. Voor het jaargetijde is het mooi weer. Ik lig nu dus weer in het park, met het gebladerte boven mij terwijl ik dit schrijf. Op sommige takken met bladeren valt licht, op andere niet. Is dat je ooit opgevallen?

Maks, die naast me ligt, ziet het ook. ‘Het licht valt slechts hier en daar,’ zegt hij, terwijl hij een grote tak op het vuur gooit. Ik denk terug aan die toestand met Mandy en Wus. Ik wil er niet meer aan denken, maar het gebeurt toch. Een roze olifant.

De rook is opeens een roetzwarte walm in dit licht, maar verwaait gelukkig snel.

Ik draai mijn hoofd langzaam heen en weer op de maat van de muziek op mijn koptelefoon, terwijl ik maar blijf kijken naar de bladeren boven mij. Ondertussen gaan mijn gedachten alle kanten op en halen mij uit het moment, hoe psychedelisch ook. Gedachten lijken soms sneller te gaan dan de muziek.

Dan begint het keihard te regenen.

We rennen naar de koepel. Daar is het droog. Als natte honden die door een sloot zijn gerend schudden we de waterdruppels uit ons haar. Er staat muziek aan en iemand is aan het barbecuen. Op een tafel spuugt een koffiezetapparaat de laatste druppels in de pot. Ik zie geen kopjes. Alleen twee tuinstoelen. In totaal zijn we nu met z’n vijven: De barbecuester, de muzikant, degene bij de tafel, Maks en ik.

Ik ken alleen Maks. We hangen onze natte jassen over die tuinstoelen, zetten ze dichterbij elkaar en gaan zitten, onze hoofden naar elkaar toegenegen, alsof we hele gesprekken voeren. In werkelijkheid zeggen we niks. Nou ja, Maks zegt wel wat, maar ik weet niet precies wat. En ik reageer, maar ik weet niet precies hoe. Ik ben erg in beslag genomen door deze ongewone plek op een ongewoon moment en hij volgens mij ook.

Even later tettert de muzikant tegen mij aan. In zijn wijd opengesperde ogen zie ik iets vertrouwds, al kan ik nu nog niet echt duiden wat dat is. Wat hij zegt klinkt als ‘blablabla’, terwijl hij af en toe met zijn ogen draait. Misschien aanhankelijkheid, vertrouwen, verlegenheid en wanhoop tegelijk? Op dit moment en op deze plek kan ik me ineens niks beters voorstellen dan hier te zijn met deze mensen, terwijl de regen maar blijft kletteren op dit glazen hemelgewelf. Misschien overbodig om te zeggen, maar ik ben het dus volledig met deze meneer eens. ‘Blablabla’ is alles wat er nu gezegd moet worden. En dat is al best veel. Meneer Blablabla is bovendien erg aardig om te zien. Zijn jasje te ruim, twee verschillende sokken aan zijn voeten, op hun beurt omhuld door tijdloze bruine leren instappers… Het geeft allemaal niks. En bovendien, kijk mij eens, met weer die tuinbroek aan en die rare blonde pieken om mijn hoofd. Maar goed, dat wat ik zelf daarvan vind, weet hij toch allemaal niet.

Dan valt er een lange stilte.

Als ik mijn ogen opendoe, zie ik hem bij de meneer van ’t koffiezetapparaat staan, voordat hij weer mijn kant opkomt. Maks kust de barbecuester plagerig in haar nek. Hoeveel tijd is er verstreken? Ik heb geen idee. Het regent niet meer. Maar we gaan nog lang niet naar huis.

‘Hoe heet je?’ vraagt Blablabla.

‘Pien,’ zeg ik zacht.

Soms gooi je jezelf weg en dan begin je gewoon weer opnieuw.

‘Pien,’ zeg ik dan met iets meer kracht in mijn stem.

‘Pien ja, dat is een mooie naam.’

‘En jij?’ vraag ik.

‘Willem.’

‘Echt?’ vraag ik.

‘Ehmmm.’

En dan zitten we te lachen, ik, voor de verandering, besmuikt, met af en toe een nieuw soort hinnik tussendoor, en Willem royaal bulderend.